Gids over de Godsakker

Godsakker

Godsakker noemen de Hernhutters hun begraafplaatsen. “De akker van God”, deze term stamt uit de Bijbelse beeldspraak (1 Kor 3:9 / 1 Kor 15:35-49). In dit beeld wordt het sterven geduid als het zaaien van het zaad voor het nieuwe leven. Deze voor de Broedergemeente karakteristieke naam wijst erop dat het niet alleen gaat om een plaats om te begraven en te gedenken maar ook om een liturgische plaats, waar de gemeente haar geloof belijdt, een plaats van hoop op nieuw leven, zoals het op het bord bij de ingang van het oude deel van de Godsakker in Zeist staat: Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht (1Kor 15:42).
Sinds 1747 worden hier leden van onze gemeente begraven, sinds 2005 op het nieuwe gedeelte achter het Broederhuis. De Godsakker is onmisbaar voor het opzet van de “Ortsgemeinen” (plaatselijke gemeenten) van de Broedergemeente, die in de 18de eeuw naar het voorbeeld van Herrnhut en Herrnhaag (Duitsland) behalve in Zeist ook op veel andere plaatsen zijn opgericht, bijvoorbeeld in Christiansfeld (Denemarken), in Gracehill (Noord-Ierland), in Sarepta (Rusland) en in Bethlehem PA (VS).
De nederzettingen van de Broedergemeente waren gemeenschappen, waarin het hele leven doordrongen was van het gemeenschappelijke geloof in Jezus Christus. Wonen, werken en geloven vormden een eenheid. De dood hoorde er als onderdeel van het leven bij. De dood is, zoals de Hernhutters plachten te zeggen, slechts een overgang van de gemeente hier op aarde naar de gemeente boven, die al bij Christus is.
In de loop van twintig jaren na de oprichting van de Evangelische Broedergemeente in het jaar 1727, kwamen de voor onze kerk karakteristieke liturgische vormen tot stand. De Godsakker op de Hutberg in Herrnhut, die voor alle anderen als model diende, werd in 1730 in gebruik genomen. Hij diende een afspiegeling van de kerkzaal te zijn. Daarom werden overleden gemeenteleden overeenkomstig de pastorale groepen van de gemeente begraven. Aan de ene kant de zusters; meisjes, ongehuwden, gehuwden en weduwen in eigen rijen. Aan de andere kant dienovereenkomstig de broeders.
Ook de beukenhaag die de Godsakker omsluit, en de lindebomen vinden wij behalve in Herrnhut en Zeist op veel andere Godsakkers van de Hernhutters terug. Op grond van de hartvorm van de bladeren waren en zijn lindebomen in de Broedergemeente bijzonder populair.
De volgorde van de graven is afhankelijk van de datum van de begrafenis. Rijk of arm, van adel of lijfeigen, hier is niemand groter of kleiner. Voor God zijn wij allemaal gelijk. Familiegraven zijn er niet of beter gezegd, de hele Godsakker is een soort familiegraf voor de kinderen van de ene Vader, broeders en zusters in Christus. Daarom is het begraven ook een gezamenlijke taak van de hele gemeente. Op de grafsteen staat geen titel; er staan ook geen woorden van afscheid op, maar enkel de naam en de geboorte- en sterfdag van de overledene en een Bijbelspreuk of een vers uit het gezangboek. In Zeist wordt op de steen daarnaast nog het nummer van het kerkboek aangegeven.

“Heimgehen” (thuiskomen) is een manier van de Hernhutters om over overlijden te spreken. Overlijden betekent thuis te komen bij God, daarom is het afscheid bij het graf slechts tijdelijk en de begrafenis ondanks het verdriet ook een feest van het leven. Daarover vertellen de liederen, de overdenking, de lezingen en het gebed in de dienst in de kerkzaal, die voorafgaat aan de begrafenis.
Een vast onderdeel van onze begrafenissen is het voorlezen van de levensloop, die de overledene tijdens zijn leven zelf voor zijn of haar broeders en zusters heeft geschreven. Levenslopen zijn persoonlijke levensberichten, waarin het leven in het licht van de tijdelijkheid van de mens en de oneindige liefde van God wordt gezien. Door de traditie van de levenslopen hebben wij een zeer bijzondere schat aan levensberichten uit drie eeuwen, een afspiegeling van het geestelijke leven van de Broedergemeente Zeist.
In het tweede deel van onze begrafenis loopt de gemeente achter het blazerskoor en de kist naar de Godsakker. De kist is wit, zoals de zaal van de Hernhutters, teken van hoop. De blazers spelen koralen, waaronder veel Paasliederen. Hernhutter begrafenissen beginnen om 14.30 uur in de kerkzaal, om rond 15.00 – het stervensuur van Jezus – op de Godsakker te zijn. In een korte begrafenisliturgie bij het graf belijdt de gemeente haar geloof in de opgestane Christus en de hoop op eeuwig leven.

In veel kerken worden de overledenen op Allerzielen of op de laatste zondag van het kerkelijk jaar gedacht, in november dus, in de donkerste tijd van het jaar, als het blad valt en de natuur sterft. In de Broedergemeente gedenken wij onze overledenen met Pasen, als de natuur weer tot nieuw leven ontwaakt en wij de opstanding van Christus vieren. Dan komt de gemeente vroeg voor zonsopgang in de kerkzaal bij elkaar om de Paasboodschap te horen: “De Heer is opgestaan!” Zij gaat daarna – in Zeist voor het eerst op 18 april 1756 – met het blazerskoor naar de Godsakker om de opgestane Heer te vieren en de doden te gedenken. De Godsakker is dan geen plaats van de dood maar van de belijdenis van Christus, een plaats van het leven en van de hoop.

Wij Zeistenaren kunnen in zekere zin zeggen dat onze gemeente slechts daarom is ontstaan omdat hier de mogelijkheid bestond voor een eigen Godsakker. De eerste Hernhutter nederzetting in Nederland, ’s Heerendijk bij IJsselstein, kon juist om deze reden niet voldoen. Zo kwam men naar Zeist en begon in 1746 opnieuw. In 1747, de kerkzaal was toen nog in het Slot, werd als eerste het driejarige meisje Anna Hasselman begraven. Een Godsakker was toen nog niet aangelegd. De kleine Anna werd naast een vijver in de slottuin begraven. De graven voor de broeders werden aan de andere kant van de vijver aangelegd. Pas na enkele jaren werd de vijver gedempt om ook hier graven aan te leggen.
Op de Godsakker worden uitsluitend leden van de Broedergemeente Zeist begraven. Grafplaatsen worden niet verkocht. De plaats blijft eigendom van de gemeente, het is een liturgische plaats, teken van de gezamenlijke hoop die verder gaat dan de grens van het leven.
Op onze Godsakker worden graven, anders dan in andere Broedergemeenten, niet hergebruikt. In 1953 kwam er een uitbreiding aan de Waterigeweg. Sinds 2005 begraven wij aan de andere kant van de Nassau Odijklaan, achter het Broederhuis.
De grafinschriften zijn een afspiegeling van de internationaliteit van de Broedergemeente. Broeders en zusters uit meer dan 40 landen zijn hier begraven. Naast veel Europese steden vinden wij plaatsen van de Hernhutter zending op de grafinschriften, zoals Lichtenau in Groenland, Elim in Zuid-Afrika, Hoffenthal in Labrador of Friedensthal op het Caraïbische eiland St. Croix. De meeste oude stenen hebben Duitse inschriften. Duits was tot na de Tweede Wereldoorlog de kerktaal van de roedergemeente Zeist. Maar reeds in de 18de eeuw waren er ook Nederlandse inschriften. Daarnaast vinden wij op de stenen exotische talen zoals Hindi, enkele opschriften in het Engels, Frans, Italiaans en meerdere in het Sranan/Surinaams.
De traditionele indeling in broeder- en zusterkant werd in 1997 opgeheven. Sindsdien worden de overleden leden in chronologische volgorde van hun begrafenis begraven. Dat past ook bij het concept van de afspiegeling van de zaal, want ook in de kerkzaal zit de gemeente niet meer gescheiden naar broeder- en zusterkant. Reeds in het begin van de 20ste eeuw waren, toen er niet meer genoeg plaats was op de velden van de zusters, enkele rijen op het Broederveld Oost (18-19) en Zuid (16-19) met zustergraven bezet. De kinderen hebben hun eigen grafrijen. De kindersterfte was in het verleden groot, tot 1945 was ongeveer iedere 6de begrafenis een kind jonger dan tien jaar.
Er zijn ook enkele dubbele graven, bijvoorbeeld van de tweeling Johann en Friedrich Kilian (Z1-04-16), die bij de geboorte zijn overleden, of Maria en Maria Louise Lorentz (N1-07-06), moeder en dochter, die slechts enkele dagen na de bevalling zijn overleden.
Opvallend zijn 20 grafplaten uit metaal, de oudste uit 1878, de jongste uit 1940. De platen zijn groter dan de stenen, zij zijn in strijd met de grondidee van de Godsakker en laten zien dat er ook in de gemeente van broeders en zusters mensen waren die “gelijker” waren dan anderen.
De volgorde van de stenen is niet overal chronologisch, soms lijkt het erop alsof stenen van bekendere mensen langs de paden of stenen van familieleden bij elkaar werden gelegd. De precieze omstandigheden daaromtrent moeten nog worden onderzocht.

Op 22 februari 2005 werd broeder Willem Kortlandt als eerste lid van onze gemeente op het nieuwe gedeelte van onze Godsakker begraven. De graven achter het Broederhuis vormen geen nieuwe Godsakker. Het oude en het nieuwe gedeelte horen bij elkaar. Hier wordt zichtbaar dat de Godsakker van de Broedergemeente Zeist niet slechts een historisch interessante plaats van hoge culturele waarde is, maar tot de dag van vandaag een liturgische plaats, een plaats van hoop, waar de leden van de Broedergemeente Zeist hun geloof in Christus belijden, die heeft gezegd: Ik leef en ook jullie zullen leven. (Johannes 14:19)

Topografie Godsakker

De topografie van het oude deel van de Godsakker achter het Zusterhuis stamt van een plattegrond/kaart van Erich Bär uit het jaar 1918. Door de indeling van Bär is ieder graf duidelijk te vinden: veld, rij en grafsteen worden vermeld. Bär onderscheidt vier velden. Als men de Godsakker door de ingang aan de Zinzendorflaan betreedt, bevindt zich aan de linker kant het veld West 1, aan de rechter kant het veld Zuid 1. Tegen de muur van het Zusterhuis links is het veld Noord 1, rechts het veld Oost 1.
Dan telt Bär de rijen, telkens 19 per veld. De telling begint bij de buitenste rijen, omdat hier de oudste graven zijn. De rij 19 ligt dus aan de weg tussen Zinzendorflaan en Zusterhuis. Is de rij gevonden, telt men de grafstenen vanuit de andere as, het middenpad, dat parallel loopt met de Zinzendorflaan.
Opbouwend op het systeem van Bär heeft Gijs Kuus in 1998 een nieuwe topografie van de Godsakker gemaakt, waarin ook de uitbreiding in het jaar 1953 is opgenomen. Het nieuwe gedeelte is door het verschil van de stenen makkelijk te herkennen. Bovendien ligt het net iets dieper. Gijs Kuus noemt de nieuwe velden die er aan de Waterigeweg bij zijn gekomen West 2 en Noord 2. De rijen worden hier opstijgend geteld. Ieder graf heeft bovendien een grafnummer, van 1 t/m 1591.

Lijst van bijzondere graven

Anna Elisabeth Hasselmann (1743–1747)

De eerste graankorrel in de Godsakker Zeist

West 1-03-15 • Kerkboek 1

De familie Hasselman is één van de eerste uit Amsterdam die naar Zeist komen. De vader van Anna is timmerman en hij heeft de leiding over de bouw van de koorhuizen aan de pleinen. Wanneer de kleine Anna in januari 1747 kort voor haar vierde verjaardag overlijdt, lijkt de gemeente niet voorbereid te zijn op een sterfgeval. (Ook op de ontwerptekening van de gemeente, het “Prospect van Nieuw Zeyst” van 1749 is niet aangegeven waar de begraafplaats zou worden aangelegd.)
Men begraaft haar tenslotte in het rosarium, aan de rand van de vijver in één van de tuinen van het Slot. Als eerste zaadkorrel wordt Anna Elisabeth hier in de akker Gods gelegd. De eigen begraafplaats van de Hernhutters wordt door de plaatselijke overheid ternauwernood toegestaan; hij is en blijft omstreden. Het duurt jaren tot de officiële toestemming hiervoor wordt afgegeven. Twintig jaar later is de Godsakker van Zeist ingeburgerd; hij heeft zelfs een zekere bekendheid: in het dagboek van de Zeister Broedergemeente, het Diarium, is te lezen dat Utrechtse burgers vragen om toch vooral tijdig op de hoogte te worden gebracht wanneer er weer een begrafenis plaatsvindt, – men vond de plechtigheid immers erg mooi!

Christian Nagel (? – 1748)

Orgelbouwer en ongehuwde broeder

Zuid 1-02-15 • Kerkboek 2

Christian Nagel is de eerste broeder die begraven werd op de Godsakker van Zeist. In mei 1747 verhuisden de ongehuwde broeders van ’s Heerendijk, bij IJsselstein, naar Zeist. Gedurende de eerste jaren waren ze ondergebracht in de villa Veelzicht, naast de Oude Kerk, op de plek waar nu het politiebureau staat. Slechts een paar dagen voor het heengaan van Nagel werd de grondsteen gelegd voor het grote huis aan het Broederplein. Christian Nagel was afkomstig uit Anspach, of uit Ansbach, in Duitsland. Hij was van beroep orgelbouwer, een beroep van belang in de Broedergemeente, aangezien de muziek een onmisbaar onderdeel uitmaakt van het liturgische leven van de Hernhutters. Broeder Nagel heeft het register van het orgel in de gemeentezaal, die zich destijds in de rechtervleugel van het Slot bevond, uitgebreid en het orgel van een extra pedaal voorzien.

Matthijs Beuning (1707–1755)

Koopman te Amsterdam

Zuid 1-03-10 • Kerkboek 56

De familie Beuning bestond uit vermogende Amsterdamse kooplieden. Zij waren lidmaat van de doopsgezinde gemeente “Lam en Toren” aan de Singel. Zoals andere leden van zijn gemeente – uit de families Van Laer, Schellinger, Verbeek en Van Vliet – behoorde Matthijs Beuning tot de vriendenkring van de Hernhutters. Wanneer Zinzendorf in Amsterdam verbleef, was hij menigmaal te gast in huize Beuning. Daar werd in 1738, in het bijzijn van Graaf Zinzendorf, de Broedergemeente Amsterdam opgericht. De salon van het Beuninghuis is later naar het Rijksmuseum overgebracht, waar hij nog altijd te bewonderen is. Matthijs Beuning heeft vele projecten van Zinzendorf genereus ondersteund. Naast zijn deelname aan de opbouw van de Zeister Broedergemeente, was hij betrokken bij de oprichting van Herrnhaag. Aan het Broederplein in Zeist liet hij het huis bouwen, dat op de symmetrieas staat, – het huis met het indrukwekkende balkon, waar in het smeedijzeren hekwerk zijn initialen zijn verwerkt. Financiële kwesties leidden later tot onenigheid met Zinzendorf, en uiteindelijk tot een rechtszaak in Dresden. De echtgenote van Beuning, Catharina (West 1-04-10), trok na de dood van Matthijs de aanklacht in. Beuning stierf te Amsterdam; zijn lichaam werd echter overgebracht naar Zeist, om begraven te worden op de Hernhutter Godsakker.

Heinrich XXXI Reuß (1731–1763) genaamd Ignatius

Neef van Gravin Von Zinzendorf

Zuid 1-01-10 • Kerkboek 131

Aan het graf van Heinrich XXXI Reuß, genaamd Ignatius, wordt het concept van de Godsakker duidelijk zichtbaar: deze directe neef van Erdmuth Dorothea Gravin von Zinzendorf, een loot van oeroude Europese adel en een verwant van de stichter van de Broedergemeente ligt op één rij met andere broeders. Geen opvallende grafsteen, geen bijzondere aanduidingen. Heinrich XXXI groeit op in Ebersdorf (Thüringen) en komt 14 jaar oud op het seminarie van de Broedergemeente in Lindheim, bij Frankfurt am Main. Hier beleeft hij het hoogtepunt van de zeer emotionele “Sichtungszeit” (tijd van schifting) van de Broedergemeente, die hem voor de rest van zijn leven gevormd heeft. Het plotselinge einde van deze periode, de als bestraffing opgevatte verplaatsing van zijn vier jaar oudere neef Christian Renatus von Zinzendorf naar Londen, en diens vroege dood in 1752, waren een zware beproeving voor de zeer gevoelige Ignatius. Jaren later wordt hij algemeen-oudste van alle broederkoren. In 1758 wordt hij geordineerd tot presbyter, vervolgens lid van het zogenaamde “Jüngerhaus”, het leidinggevende orgaan van de Broedergemeente rond Zinzendorf. Toch krijgt men de indruk dat hij aan de hoge verwachtingen, die Zinzendorf en de andere leiders van Broedergemeente van hem hebben, niet kan voldoen. Vanwege zijn zwakke gezondheid komt hij in februari 1761 naar Zeist, want het klimaat hier geldt als gezond. Ignatius woont in het Broederhuis. Op grond van zijn adellijke afstamming nemen vertegenwoordigers uit de politiek en van de Nederlandse adel, o.a. uit het huis van Nassau-Odijk, deel aan zijn begrafenis.

Gertraud Ebbing-van den Boogaard (1689–1763)

Het wonder van Zeist

West 1-07-16 • Kerkboek 135

Gertraud – of Geertruid – groeit op in een doopsgezinde familie te Haarlem. Haar ouders waren, net als velen onder de oorspronkelijk doopsgezinde Hernhutters, sympathisanten van de Rijnsburgse Collegianten, een interconfessionele, ondogmatische beweging in de Nederlanden. In 1735 maakt zij in het huis van de met haar verwante familie Beuning in Amsterdam kennis met de Hernhutters. Vervolgens besluit ze in ’s Heerendijk te gaan wonen. Op 13 november 1741, de dag waarop in de wereldwijde Broedergemeente Christus tot Oudste van Zijn kerk wordt uitgeroepen, wordt Gertraud in de Broedergemeente Amsterdam opgenomen. Drie jaar is zij werkzaam als ziekenverzorgster in de Broedergemeente Haarlem, tot zij in 1746 naar Zeist komt, alwaar zij in het jaar daarop met Willem Ebbing in de echt verbonden wordt. In heel het land baarde de merkwaardige omstandigheid opzien, dat haar lichaam na haar dood geen tekenen van verval vertoonde en er geen lijkgeur van uitging. Zij zag eruit alsof zij sliep. De mare van dit “wonder” verbreidde zich snel, en mensen van overal en uit alle standen kwamen naar Zeist om haar te zien. Pas negen dagen na haar heengaan werd zij begraven.

Ludwig Christoph Dehne (1713–1769)

Zendeling in Zuid-Amerika

Oost 01-03 • Kerkboek 178

Dehne is afkomstig uit Wernigerode, in de tijd van Zinzendorf een centrum van het Piëtisme. In 1736 wordt hij in de Broedergemeente opgenomen. Hij werkt als kleermaker in het Waisenhaus. Dan wordt hij, in 1738, als zendeling uitgezonden naar Berbice (Brits Guyana) om er onder de inheemse stammen te werken. Hier verblijft hij bijna 10 jaar. In 1747 neemt hij een Indiaanse jongen, Johannes Jupiter, mee naar Europa; deze zal echter kort na aankomst overlijden. De schilder Valentin Haidt heeft hem op het schilderij van de Eerstelingen afgebeeld. Dehne keert in 1750 terug naar Berbice, om met het eerstvolgende schip weer naar Europa te varen: onder verwijzing naar Matteüs 5 heeft hij geweigerd een eed af te leggen op de overheid. Gedurende twee jaar leeft en werkt Dehne als kleermaker in het Zeister Broederhuis. Hij reist in 1754 via Noord-Amerika opnieuw naar Suriname, waar hij onder zeer moeilijke omstandigheden op de zendingsposten Saron aan de Saramacca en Ephrem aan de Corantijn leeft. Na een overval op de zendingspost Saron, in 1761, waarbij 8 mensen gedood worden, vlucht hij naar Paramaribo. Naar Herrnhut keert hij terug in het jaar 1764. Nog in datzelfde jaar vertrekt hij echter, voor de vierde keer, naar Zuid-Amerika. Drie jaar lang is hij werkzaam als zendeling. Dan keert hij in 1768 naar Europa terug, nu voorgoed. Hij woont nog een jaar in Zeist, en sterft in 1769.

Johann Nitschmann senior (1713-1772)

Bisschop

Oost 1-03-20 • Kerkboek 211

De leden van de wijdvertakte familie Nitschmann, afkomstig uit het zogenaamde “Kuhländchen” in Moravië, zijn niet gemakkelijk uit elkaar te houden. Vijf familieleden zijn bisschop geworden, waarvan er twee David Nitschmann heten (zie Oost 1-03-04) en drie Johann Nitschmann. Het Bisschopsambt is in de Broedergemeente geen bestuurlijke, maar een herderlijke taak, de bisschop is pastor pastores. Nitschmann is de vierde bisschop van de hernieuwde Broedergemeente. Wanneer Johann “senior” in zijn vaderland Moravië vanwege zijn protestantse geloof wordt vervolgd, vlucht hij in 1728 naar Herrnhut. Hij treedt in dienst bij Graaf von Zinzendorf, later bij diens zoon Christian Renatus. Om zijn retorische gave krijgt hij de bijnaam “Demosthenes van de Broedergemeente”. In 1741 wordt hij in Marienborn door Zinzendorf en Polycarpus Müller tot bisschop geordineerd. Hij is betrokken bij de stichting van de gemeente in Neudietendorf. Van 1749 tot 1752 is hij werkzaam in Amerika. Na jaren in Ebersdorf, Neudietendorf en Herrnhut, wordt hij in 1769 “Provinzialhelfer” in Nederland. Hij woont in Zeist, waar hij in 1772 overlijdt.

Rosina Nitschmann-Fischer (1714–1772)

Tweede echtgenote van David Nitschmann Syndicus

Noord 1-05-17 • Kerkboek 214

Rosina Nitschmann wordt in 1714 geboren, en is een telg van een familie die door generaties heen met de Boheemse Broeders verbonden was. In 1726 vluchten haar ouders met hun elfjarige dochter naar Herrnhut. Rosina maakt de opwekking mee onder de kinderen in Herrnhut en Berthelsdorf, in het voor de Broedergemeente zo cruciale jaar 1727. Het zal een voor haar verdere leven bepalende ervaring blijken te zijn. Wanneer Anna Nitschmann in 1730 in Herrnhut het zusterkoor sticht, behoort Rosina tot de zusters van het eerste uur. In 1737 wordt zij door dominee Rothe met David Nitschmann “Syndicus” (Oost 1-03-04) in de echt verbonden. Een jaar later vertrekt haar man voor een reis naar Ceylon, vanwaar hij pas na drie jaar zal terugkeren. Zelf gaat Rosina in 1740, nadat ze door Zinzendorf als “priesteres” ingezegend is, op zendingsreis naar Letland. De echtelieden zien elkaar na vijf lange jaren terug, een weerzien dat niet zonder tranen van vreugde was. Vervolgens wordt zij benoemd tot kamenier van de gravin Zinzendorf, – haar man is inmiddels de persoonlijke secretaris van de graaf geworden. Beiden zijn dus gedurende deze jaren nauw betrokken bij alle belangrijke gebeurtenissen in de Broedergemeente. Na het heengaan van Zinzendorf komen David en Rosina naar Zeist, waar Rosina in 1772 sterft.

Cornelis van Laer (1705-1774)

Financier en zendingsmedewerker

Oost 1-03-19 • Kerkboek 226

Cornelis (of Kornelis) groeit op aan de Amsterdamse grachten, het ouderlijk huis is “De vergulde Pijnappel”, Singel 24. Hij is het jongste kind van Willem van Laer, geboren in Hamburg, van beroep graanhandelaar, en Levina van Coppenol. Kort voor zijn veertiende verjaardag verliest hij zijn vader. Wanneer nauwelijks twee jaren daarna ook nog zijn oudere broer sterft, valt het de nog geen 16 jaar oude Cornelis toe, de verantwoordelijkheid voor het enorme familiebezit op zich te nemen. In 1728 trouwt hij met Cecilia van der Vliet, die net als hij een telg is uit een rijke doopsgezinde familie. Door dominee Deknatel komen ze reeds in de jaren 30 met Herrnhut in contact. Zij bezoeken de Herrnhaag in 1744, en worden in 1746 opgenomen in de Broedergemeente. Hun kinderen vertrouwen zij toe aan de Hernhutter internaten. Ter voorbereiding op de synode in Zeist logeert Zinzendorf in 1746 bij de van Laers aan de Singel. Tijdens dit verblijf blijft de graaf als door een wonder ongedeerd bij een door een kaarsvlam veroorzaakte nachtelijke brand. Wanneer in Zeist de bouwwerkzaamheden beginnen, bouwt ook Cornelis van Laer voor zijn gezin een huis aan het Zusterplein (nu nr. 16), samen met zijn zwager Pieter Verbeek, die getrouwd is met Cecilia’s zuster Cornelia. Tenslotte verbindt van Laer zich met de zending. Hij zet zijn eigen kapitaal in, en wanneer in 1754 de zg. Heiden-diakonie wordt opgericht, een voorloper van het Zeister Zendingsgenootschap, wordt van Laer haar eerste Aartsdiaken (financieel bestuurder). In deze functie neemt hij rechtstreeks deel aan de zending in Berbice en Suriname.

Matthijs Ooms (1714-1775)

Zijdefabrikant en sponsor

Oost 1-01-05 • Kerkboek 236

Matthijs Ooms wordt in 1714 in Amsterdam geboren en groeit op in een doopsgezinde familie. Op 16-jarige leeftijd wordt hij in de doopsgezinde gemeente “Lam en Toren” gedoopt, en komt door dominee Deknatel (zie Sara Deknatel, Noord 1-10-01) in contact met de broeders. Hij wordt in 1746 in de Broedergemeente Amsterdam opgenomen, waarin hij later ook bestuurlijke taken op zich neemt. Vanuit Amsterdam bezoekt hij Zeist regelmatig, en heeft vooral contact met broeder Stahlmann in het Broederhuis. In 1771 verkoopt hij zijn bezit en komt definitief naar Zeist. Matthijs Ooms is in de Broedergemeente tot op de dag van vandaag niet vergeten, omdat hij haar een legaat heeft nagelaten, waarvan de opbrengst de minder bedeelden in de gemeente ten goede komt, een voorloper dus van de diakonie. Het legaat van Ooms werpt nog steeds vruchten af. Zo is Matthijs ook in 21e eeuw, meer dan 230 jaar na zijn heengaan, mensen een weldoener, dankzij de jaarlijkse uitbetaling van de “Oompjes”.

Albertina Enkelaar (1722-1777)

Eerste Hernhutter afkomstig uit het dorp Zeist

Noord 1-02-18 • Kerkboek 248

De naam Albertine Enkelaar zouden we vandaag waarschijnlijk niet meer kennen, wanneer zij niet de eerste Zeister dorpsbewoonster geweest was, die zich aansloot bij de nieuwe gemeenschap van de Hernhutters op Slot Zeist. Aalbertje had reeds als jong meisje, in de tijd dat de weiden voor het Slot nog niet bebouwd waren, visioenen van een stad op deze plek, een stad met fraaie huizen en vriendelijke, eenvoudig geklede mensen. Zelfs de Haube en de witte doek, die tot de traditionele kleding van de Hernhutter zuster behoren, komen in haar dromen voor. Het is geen wonder, dat zij de samenkomsten van de Hernhutters bezoekt en om opname in de gemeente verzoekt, die haar wordt toegestaan, nadat – zoals toen gebruikelijk – het lot geraadpleegd was. Haar overgang van de Hervormde kerk naar de Broedergemeente maakt een storm van verontrusting los. De predikant van de Oude Kerk legt zijn bezwaren voor aan de kerkelijke overheid in Amersfoort, die een onderzoek instelt. De jonge Broedergemeente raakt in zwaar weer. Albertine zal van dat alles weinig gemerkt hebben, bij haar beschouwelijke leven in het Zusterhuis. Wanneer zij in 1777 heengaat, is de storm gaan liggen. En in 1820 is de verhouding tussen de beide gemeenten blijkbaar zo goed, dat de hervormde diensten gedurende de renovatie van de Oude Kerk tijdelijk in de Hernhutter zaal aan het Zusterplein gehouden worden.

Cornelis Schellinger (1711–1778)

Koopman en Heer van Zeist

Oost 1-03-14 • Kerkboek 254

Zinzendorf had de ideeën, zijn Amsterdamse vrienden de middelen. Cornelis Schellinger was één van hen. In 1745 kocht hij Slot Zeist, met het doel hier een Hernhutter “Ortsgemeine” op te richten. Zijn broer Jacob (Oost 1-02-07) had bijna tien jaar eerder de grond gekocht waarop ’s Heerendijk werd gebouwd. En zijn zwager Matthijs Beuning (Zuid 1-03-10) was de kapitaalverstrekker van de Broedergemeente Herrnhaag in Hessen. Schellinger verdiende zijn geld met de handel in ijzer, zijn rijkdom echter zal wel uit een erfenis afkomstig zijn. De koopman en de dominee, – dat is sinds mensenheugenis een hoogst problematische verhouding. Niet anders was dat het geval gedurende de beginjaren van de Broedergemeente Zeist. Maar ondanks alle spanningen zijn de geldgevers toch leden van de Broedergemeente gebleven, inclusief Cornelis Schellinger. In 1767 verkoopt hij het Slot aan Agnes von Dohna, een dochter van Zinzendorf. Schellinger verhuist van het Slot naar het huis dat Matthijs Beuning had laten bouwen (Broederplein 25-29). Na zijn heengaan wordt het nog bijna 50 jaar bewoond door zijn dochters Maria en Sophia, die op het Slot geboren waren. Om die reden heet het Beuninghuis op het Broederplein vandaag de dag het Schellingerhuis.

David Nitschmann Syndicus (1705–1779)

Moraviër, historicus, biograaf van Zinzendorf

Oost 1-03-04 • Kerkboek 271

De familie Nitschmann is één van de voornaamste onder de Moravische families die deel uitmaken van de vernieuwde Broedergemeente. David wordt in 1705 in Zauchtenthal geboren, niet ver van Fulneck, de vroegere gemeente van Comenius. In 1724 moet hij vluchten voor de vervolging door de katholieke kerk. Met vier jonge mannen komt hij in Herrnhut aan op het moment dat daar de grondsteen gelegd wordt voor het nieuwe huis van de gemeente. Deze vijf, die aangeduid werden als “Mährische Kirchenmänner”, bekleden later belangrijke ambten in de Broederkerk. Maar vooralsnog leidt David een linnenfabriek in Herrnhut, waarna hij door Zinzendorf als privé-secretaris in dienst genomen wordt. Hij wordt een van Zinzendorfs belangrijkste begeleiders en zijn biograaf. In opdracht van de Broedergemeente bezoekt Nitschmann Londen, Kopenhagen, Sint Petersburg en de Baltische landen. In 1738 maakt hij onder de allermoeilijkste omstandigheden een zeereis naar Ceylon. Onderweg brengt hij een bezoek aan de zendeling Georg Schmidt in Zuid-Afrika. In 1741 is Nitschmann aanwezig bij de gedenkwaardige synode in Londen, waar Christus gevraagd wordt het ambt van Oudste van Zijn kerk aan te nemen. In de zaal van Slot Zeist wordt hij tijdens de synode van 1746 tot bisschop ingezegend. Na het heengaan van Zinzendorf komt Nitschmann voorgoed naar Zeist, waar hij met onderbrekingen tot aan zijn dood zal blijven. Zeist wordt de zetel van de kerkleiding, waartoe Nitschmann behoort. Nog eenmaal maakt hij een grote reis: hij bezoekt Noord-Amerika als visitator. In 1768 is hij aanwezig bij de inwijding van onze Grote Zaal. Het lot beroept hem in 1775 tot archivaris van het Uniteitsarchief, dat zich destijds in Zeist bevond.

Anton Seyfert (1712-1785)

Moraviër, zendeling, lid van het kerkbestuur

Oost 1 03-07 • Kerkboek 334

Anton Seyfert is een representant van de eerste generatie vluchtelingen, die aan de wieg stond van de vernieuwde Broeder-Uniteit. Geboren is hij in 1712 in Lipka, nabij Grulich, in Oost-Bohemen. Als 16-jarige komt hij in 1728 naar Herrnhut. Hij behoort tot de eerste groep kolonisten die in 1734 met Spangenberg naar Amerika emigreert, om als zendeling onder de indianen, de Cherokee, in Georgia, te leven. Zijn inzegening door bisschop David Nitschmann, de eerste bisschop van de vernieuwde Broeder-Uniteit, wordt bijgewoond door John Wesley, de latere stichter van de Methodistenkerk. Deze is diep onder de indruk van de ceremonie, het is hem te moede alsof hij in de eerste christengemeente te Jeruzalem verplaatst is. In 1740 gaat Seyfert naar Pennsylvanië, waar hij betrokken is bij de stichting van de nieuwe gemeente Bethlehem. Tijdens het verblijf van Zinzendorf in de nieuwe wereld is Seyfert vaak zijn begeleider op reizen. In 1745 keert hij naar Europa terug. Hij wordt eerste predikant van de nieuwe Broedergemeente in Gnadenfrei, werkt daarna in Engeland, in 1765 in Ierland. In 1772 komt hij als opvolger van Johann Nitschmann (Oost 1-03-20) naar Zeist, waar hij tot aan zijn dood in 1785 het toezicht over de Nederlandse gemeenten heeft. Seyfert heeft een aantal liederen geschreven, en een vers van hem staat ook in het Nederlandse gezangboek van de Broedergemeente van 1968 (342).

Jan Graafman (1707–1888)

Schout van Zeist

Oost 1-05-18 • Kerkboek 372

Jan Graafman Abrahamszoon, zoals zijn volledige naam luidt, komt uit Amsterdam. Zijn vader, Abraham Graafman (Zuid 1-06-14), was zijdefabrikant, een vrome man, die Hebreeuws leerde om het Oude Testament in het origineel te kunnen lezen. Zijn doop heeft hij telkens weer uitgesteld, tot hij zich, 68 jaar oud, in ’s Heerendijk door graaf von Zinzendorf laat dopen. Ook zoon Jan vindt aansluiting bij de Broeders. Reeds bij de eerste plannen voor de oprichting van de Broedergemeente Zeist is hij betrokken. Cornelis Schellinger heeft vertrouwen in hem. Men kent elkaar uit de Amsterdamse periode. Graafman voert de onderhandelingen met Willem Adriaan II, graaf van Nassau, over de verkoop van Slot Zeist. Op 29 augustus 1745 wordt het eigendom van Schellinger, die Graafman benoemd tot schout van de Heerlijkheid Zeist. Deze is niet op de pleinen woonachtig, maar in de villa naast de Dorpskerk, waar tijdelijk het Broederhuis was ondergebracht en tegenwoordig het politiebureau is. Als schout had hij, naast bestuurlijke taken, ook de plaatselijke rechterlijke macht, die zelfs terdoodveroordelingen kon opleggen. Wanneer hij op leeftijd komt, laat hij in de gemeente een huis voor zich bouwen, Zusterplein 18, dat tot ver in de 19e eeuw het “Graafmannsche Haus” heet.

Johannes Renatus (Jan) van Laer (1731-1792)

Heer van Zeist

Oost 1-03-18 • Kerkboek 406

Johannes Renatus van Laer is de tweede zoon van Cornelis van Laer (Oost 1-03-19) en Cecilia van der Vliet (West 1-05-01). Hij groeit op in Amsterdam en belandt, 14 jaar oud, in het seminarie van de Broedergemeente in Lindheim. Van 1749 tot 1757 verblijft hij in Gracehill, Noord-Ierland, waar hij in 1752 tot diaken wordt geordineerd. Vervolgens werkt hij in de school van de Broedergemeente in Großhennersdorf, nabij Herrnhut, waar hij in 1763 zijn nicht Cornelia Johanna Verbeek huwt. Voor zijn gezin bouwt hij in de nabijheid van de Herrnhuter kerkzaal een huis, dat tot op de dag van vandaag het Holländerhaus heet. Na het heengaan van Graaf Dohna, een schoonzoon van Zinzendorf, die Zeist van Schellinger gekocht had, krijgt van Laer de opdracht Slot Zeist te kopen. Aangezien Slot en Broedergemeente juridisch nauw verbonden waren, was het bezit van het Slot voor het voortbestaan van de Zeister gemeente onontbeerlijk. Later wordt zijn zoon Johannes van Laer (Oost 1-09-01), die gehuwd is met Charlotte Beuning ( West 1-13-03), Heer van Zeist. Hij is de laatste Hernhutter Slotheer. Na zijn overlijden verkopen de beide andere zonen van Jan van Laer Sr. het Slot. De rechtspositie is veranderd en het voortbestaan van de gemeente kan nu in een overeenkomst geregeld worden. Vanaf 14 november 1818 zijn het Slot en de Pleinen gescheiden; architectonisch blijven zij een eenheid.

Gerrit van Wees (1723-1792)

Ondernemer en apotheker

Oost 1-05-13 • Kerkboek 409

In het huis op Broederplein 21 bevond zich in de beginjaren de winkel van Nicolaas de Veer. Wanneer deze in 1752 Zeist verlaat, vanwege onenigheid met de broeders, neemt de gemeente het huis en de winkel over. Naamgever van de gemeentewinkel wordt Gerrit van Wees. Hij leidt de winkel in opdracht van de gemeente en doet goede zaken. Jaarlijks kan hij overschotten overmaken, die dringend noodzakelijk zijn voor de afbetaling van de immense schulden die bij de bouw van Zeist gemaakt worden. Eigenlijk was van Wees geen winkelier, maar apotheker. In Amsterdam had hij na zijn opleiding een aanstelling in de apotheek van Hieronymus de Bosch, de vader van de Hernhutter tekenaar Johannes de Bosch. Door hem kwam Gerrit naar Zeist, waar hij eerst in de keuken en de tuin werkzaam was, voordat hij bediende in de winkel van De Veer werd. In 1763 begint Van Wees achter de winkel met een floretbandfabriek. Het is de aanvang van de textielfabriek, die meer dan twee eeuwen bestaan zal, en voor leden van de gemeente een belangrijke werkgever was en voor de gemeentekas een belangrijke inkomstenbron. Wanneer de zaken enigszins tevredenstellend lopen, begint Van Wees nog een onderneming voor eigen rekening: de apotheek. Deze zal onder zijn opvolgers meer dan 150 jaar een niet weg te denken plaats innemen op het Broederplein, tot hij in 1921 naar de Dorpsstraat verhuist.

Sara Deknatel (1738-1796)

Dochter, vriendin en zuster

Noord 1-10-01 • Kerkboek 457

 

Van haar is weinig bekend, en alleen als “de dochter van…” kan zij hier voorgesteld worden: Sara Deknatel. Dat zij hier begraven ligt, zegt iets over de verhouding van haar vader tot de Hernhutters. Dominee Johannes Deknatel, (1698–1759) van de Amsterdamse doopsgezinde gemeente “Lam en Toren”, was een charismatische persoonlijkheid en spreker. Met een deel van zijn gemeente kwam hij naar de Hernhutters, die destijds niet zozeer een zelfstandig kerkgenootschap vormden, als wel een beweging binnen verscheidene kerken. Zonder deze groep van vermogende Amsterdammers zouden de geweldige bouwplannen voor Zeist nooit gerealiseerd zijn. Deknatel besluit zelf ook naar Zeist te verhuizen. Reeds heeft hij de grond gekocht waarop zijn huis gebouwd zal worden (Broederplein 33), als het tot een breuk komt met Zinzendorf. Hij raakt vervreemd van de gemeente. Toch heeft men zijn grote betekenis voor onze gemeente niet vergeten. Sara gaat in haar laatste levensjaren weg uit Amsterdam en komt naar Zeist. Zij wordt, hoewel ze geen lid is van de gemeente, op onze Godsakker begraven. Het kerkboek noemt haar “ongehuwde vriendin en zuster” en van haar vader heet het: “een trouwe getuige en belijder van Jezus Christus.”.

Esther Kirchhof (1717–1796)

Dichteres en joodse zuster

West 1-08-03 • Kerkboek 472

Esther wordt in 1717 in Gotha, Thüringen, geboren, niet ver van Eisenach en van Neudietendorf, waar later de Broedergemeente zich vestigen zal. Haar vader is Johann Naveroffski, een gedoopte Jood, die uit Polen afkomstig is en in dienst stond van het hof van de hertog van Gotha. De moeder voedt de kinderen van de hertog op, waardoor Esther samen met de prinsessen opgroeit. Nauwelijks 17 jaar oud treedt zij in het huwelijk met de beeldhouwer Michael Grünbeck. Wanneer Anna Nitschmann en later Zinzendorf haar bezoeken, groeit in haar de wens zich aan te sluiten bij de Broedergemeente. In Gotha wordt zij om deze reden enkele malen voor de kerkenraad gedaagd. In 1742 sluiten zij en haar echtgenoot zich definitief aan bij de Broedergemeente. Esther reist in het gevolg van Zinzendorf naar Letland, naar Wollmarshof (Valmiera), het landgoed van Magdalene Elisabeth von Hallart. Vervolgens reist zuster Grünbeck naar St. Petersburg. Omdat haar vader joods is, zoekt zij in het bijzonder contact met de joden in de baltische landen. Nadat haar eerste echtgenoot gestorven is, huwt zij in 1746 David Kirchhof. Ook hij is van joodse afkomst. Zinzendorf geeft haar de naam Esther – haar eigen namen zijn Magdalena Augusta – en vernoemt haar daarmee naar de trotse koningin uit de Bijbel. De Kirchhofs nemen in hetzelfde jaar deel aan de synode te Zeist. Daarna zijn zij werkzaam voor de Broedergemeente in Engeland, in Herrnhaag en Herrnhut. In 1757 begeven zij zich voor een tweejarig verblijf naar Polen, waar zij onder andere in Lissa, de stad van Comenius, werkzaam zijn, naar Letland en Oost-Pruisen. Overal bezoeken zij joodse groepen. Esther wordt weduwe in 1778. Van haar drie kinderen zijn er twee reeds jong gestorven. In 1786 krijgt zij een beroep als weduwenverzorgster naar Zeist, waar zij in 1796 overlijdt. In het “Gesangbuch der Brüdergemeine” van 1927 staan 5 liederen van haar hand, onder andere “Friedenskönig, weils dein Wille” und “Herr, auf den so viele Juden hoffen”.

Erich von Ranzau (1719-1796)

Archivaris van het Uniteitsarchief

Oost 1-08-02 • Kerkboek 475

Erich von Ranzau is een telg uit een oude Noord-Duitse adellijke familie. Een militaire loopbaan, naar zijn stand, doet hem in Lotharingen belanden. Daar wordt de ontwikkelde aristocraat gewaardeerd om zijn pianospel en zijn danskunst. Nauwelijks 20 jaar oud komt het tot zijn bekering; daarop besluit hij de dienst te verlaten (1740). In Halle aan de Saale studeert Ranzau theologie en rechten. Halle was toen het centrum van het piëtisme. Ranzau komt hier in contact met de Hernhutters en gaat in 1743 naar Ebersdorf om hofmeester te worden bij Graaf Heinrich XXVIII Reuß-Ebersdorf, een broer van Ignatius (Zuid 1-01-10). In de jaren hierna dient hij de Broedergemeente in verschillende plaatsen. Als man van adel, met de talenten van een diplomaat, is hij in staat om menige heikele kwestie voor de Hernhutters tot een goed einde te brengen. In 1769 wordt hij de eerste archivaris van het nieuw-opgerichte Uniteitsarchief, dat zich toen in Zeist bevond. Als gezant van de Hernhutters brengt hij in ’s-Gravenhage erfstadhouder Willem V een bezoek, wat een jaar later tot een tegenbezoek in Zeist zal leiden. In 1775 wordt Ranzau beroepen naar de Broedergemeente Niesky. Vier jaar later, na de dood van zijn opvolger als archivaris, David Nitschmann (Oost 1-03-04) keert hij terug in zijn ambt in Zeist. De betekenis van Erich von Ranzau voor de geschiedschrijving in de Broedergemeente kan nauwelijks overschat worden. Onder zijn werken is er één, in manuscript, over de eerste decennia van onze gemeente; ook vandaag nog een bron van grote waarde. Ranzau heeft tenslotte als vertaler van Hernhutter geschriften de Broedergemeente bekendheid verschaft in de Nederlanden. Hij is in 1796 heengegaan, in Utrecht, ten huize van zijn vriend, de predikant Masman.

Margaretha Dorothea Garve-Hoozema (1771–1799)

In dienst van de gemeente met Carl Bernhard Garve

Noord 1-09-10 • Kerkboek 509

Margaretha wordt geboren in Herrnhut als dochter van de bedrijfsleider van de handelsonderneming Dürninger, de grootste onderneming van de Broedergemeente. Zij huwt in 1794 Carl Bernhard Garve (1763-1841), docent Geschiedenis en Filosofie aan het Seminarie van de Broedergemeente. Hij wordt in 1797 naar Zeist beroepen, als archivaris in het Uniteits-archief. Hij kent Zeist, want als kind van 5 jaar kwam hij er in het internaat. In 1799 gaan de Garves als “Gemeinhelfer”, d.i. als predikanten-echtpaar, naar Amsterdam. Hier sterft Margaretha nog in hetzelfde jaar, op de leeftijd van 28 jaren. Van de drie zonen uit dit huwelijk overleeft slechts één de moeder, de twee anderen liggen op onze Godsakker begraven (Zuid 1-05-03 en Zuid 1-05-04). Margaretha’s echtgenoot, Carl Bernhard Garve, hoort tot de meest talentvolle lieddichters die de Broedergemeente heeft voortgebracht. Zijn werk ademt geheel de sfeer van de taal- en belevingswereld van de late 18e – en de vroege 19e eeuw. In het huidige Nederlandse Gezangboek van de Broedergemeente staan 15 liederen van zijn hand, waaronder “Rijk van God” en “O Bethanië, gij huis van vrede”.

Jacob Skangel (1722–1801)

Letse ondernemer

Oost 1-08-05 • Kerkboek 522

Internationaal was destijds de Broedergemeente Zeist, en dat is zij tot op heden gebleven. De eerste predikant van de gemeente was een Let, en ook één van de meest succesvolle ondernemers kwam uit Letland: Jacob Skangel. Jacob brengt zijn jeugd door op een boerderij in het kerspel Wolmar (Valmiera). Met 11 jaren moet hij reeds zware landarbeid verrichten, en 15 jaar oud begint hij aan de harde leerschool van linnenwever. In deze tijd heeft hij ook de eerste contacten met de Hernhutters, onder andere op Wolmarshof, het landgoed van Magdalene Elisabeth von Hallart, toen het centrum van de Hernhutters in het Balticum. Zijn vertrouwde omgeving moet hij achterlaten, wanneer hij voor twee jaar gedwongen dienst moet doen aan het hof te Sint Petersburg, waar men attent was geworden op Jacobs gave als hard- en duurloper, uitermate geschikt dus voor bodediensten! Teruggekeerd naar Letland wordt zijn verbinding met de Hernhutters intensiever en in 1745 gaat hij naar Herrnhaag. Hier leert hij het handwerk van de zeepzieder. In 1759 komt Skangel naar Zeist, waar hij, na enkele jaren als ongehuwd broeder in het Broederhuis gewoond te hebben, in 1767 de Zwitserse Anna Elisabeth Hanhart (Noord 1-09-04) huwt en achter Broederplein op eigen kosten een zeepziederij begint. De zeep van Skangel is zeer geliefd en wordt tot in de Nederlandse koloniën geëxporteerd. Wanneer de als Letse boerenzoon geboren Zeister ondernemer sterft, is dit een rouwadvertentie in de Haarlemsche Courant waard. Skangels echtgenote was reeds vóór hem heengegaan. Omdat het huwelijk kinderloos was gebleven, komt de onderneming in handen van de gemeente, die hem verkoopt aan Pieter Hendrik Brouwer. De Brouwers houden Skangels onderneming nog tientallen jaren in bedrijf. Jacob Skangel is een van de merkwaardigste figuren in de grote, bonte rij van Zeister ondernemers. Het kerkboek van de Broedergemeente eert hem met de woorden: “Er war einer der originalsten Männer an Kopf und Herz”.

Christian Gottfried Geisler (1730–1810)

Musicus van de gemeente

Oost 1-08-10 • Kerkboek 599

Muziek is in het kerkelijk leven van de Hernhutters geen liturgisch bijwerk, maar, integendeel, essentieel en onontbeerlijk. Om die reden heeft de Broedergemeente steeds weer goede musici voortgebracht. Christian Gottfried Geisler is één van hen. Hij stamt, overigens net als de componist van het “Hosianna”, Christian Gregor, uit Silezië. Zijn vader is organist. In Gnadenfrei komt Geisler bij de Broedergemeente. In 1748 wordt hij naar Herrnhaag gestuurd, alwaar hij in het Broederhuis het ambacht van pruikenmaker leert. Bovendien volgt hij hier Christian Gregor op, die als organist naar Zeist vertrekt. Na de opheffing van Herrnhaag, in 1753, komt ook Geisler naar Zeist. Hier zal hij, met een onderbreking van een half jaar voor een verblijf in Londen, tot zijn heengaan woonachtig zijn. Hij wordt de leider van de Jongensschool, woont te midden van de kinderen in het Broederhuis en legt zich zoveel mogelijk toe op de muziek. Hij componeert kleine liturgische werken, motetten, en gelegenheidsmuziek, bijvoorbeeld voor het Gehuwdenkoorfeest van 1763. In 1765 huwt hij Catharina Brandenburg (Noord 1-07-10). Gedurende de daaropvolgende jaren vallen hem steeds meer gewichtige ambten in de gemeente toe. Bij het besluit wie het orgel in de nieuwe kerkzaal moet bouwen, heeft Geislers inbreng gewicht. Voor de inwijding van de nieuwe zaal, op 20 oktober 1768, componeert hij een cantate. Ook het blazerskoor zal hij dirigeren op deze feestdag. Maar het spelen van de eerste tonen op het nieuwe Frederici-orgel is voorbehouden aan Christian Gregor.

Barend Christiaan van Calker (1738–1813)

Medailleur

Oost 1-08-11 • Kerkboek 617

De naam Van Calker behoort toe aan een grote familie uit Zeist. Meer dan veertigmaal is deze naam te lezen op de grafstenen van de Godsakker. Goud- en zilversmeden, verzekeringsagenten, leraressen, lijmfabrikanten, eigenaars van een wasserij. Ook de predikant bij de feestelijke dienst in de Stadskerk van Paramaribo, naar aanleiding van de bevrijding van de slaven in Suriname op 1 juli 1863, was een Van Calker. De eerste Hernhutter uit dit geslacht was Jan van Calker (Oost 1-03-16), uit Deventer afkomstig. Zijn zoon, Johannes, betrekt het door zijn schoonvader, Johan Jacob Rieborn, gebouwde huis aan Broederplein 33. Een andere zoon Barend Christiaan woont op het Zusterplein, rechts van de brug. Hij is een bekend medailleur en stempelsnijder. Hij maakt medailles en gedenkmunten, die vandaag nog in musea te zien zijn. En een replica van de door hem ontworpen Prijspenning van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde wordt ook nog in onze dagen aan de prijswinnaars uitgereikt. Voor zijn ontwerpen krijgt hij advies van de Amsterdamse tekenaar Johannes de Bosch, eveneens een Hernhutter broeder. Van Calker is niet onvermogend, hij bezit een lijmfabriek en grond in de omgeving van Zeist. In de Broedergemeente is hij een actief lid; hij neemt ook taken op zich in de leiding. Nadat hij zonder nazaten gestorven is, verkopen de erfgenamen het huis aan de brug op het Zusterplein. Het wordt kort daarop afgebroken.

Joachim Hess (1732–1819)

Organist, beiaardier, stadsmuzikant te Gouda

Oost 1-08-12 • Kerkboek 660

Zeist was het centrum van de Hernhutters, maar er waren verspreid door het land vele kleine groepen van vrienden en leden, de “diaspora”. De groep in Gouda kwam bijeen in het huis van Joachim Hess. Hess wordt in Leeuwarden geboren. Zijn ouders komen oorspronkelijk uit Duitsland, en zijn Lutheranen. Nog maar net 17 jaar oud, wordt hij aan de Lutherse gemeente van Gouda beroepen als organist. In 1754 wordt hij in die stad benoemd tot organist aan de Sint Janskerk en tot stadsbeiaardier. Hess wordt tot ver buiten Gouda bekend door zijn publicaties, onder andere een leerboek voor orgel en klavier, dat tot in de 20e eeuw gedrukt wordt. Zijn eerste contacten met Zeist dateren uit de beginjaren in Gouda. Hij richt een diaspora-kring op, vertaalt de mededelingen uit de gemeente en liederen in het Nederlands. In het Nederlandse gezangboek van 1773 treffen we enkele van zijn vertalingen aan. Ook door familiebanden wordt de verbinding met de Hernhutters gelegd. Na het heengaan van zijn tweede echtgenote, treedt hij in 1784 in het huwelijk met de Haarlemse zuster Susanna van Bommel, de weduwe van de graveur en schilder Hendrik Spilman. Door zijn contacten met Zeist heeft Hess herhaaldelijk conflicten met de stedelijke overheid in Gouda. Na het einde van zijn loopbaan komt hij in 1813 naar Zeist, waar hij in 1819 overlijdt.

Christian Ludwig Böhnisch (1779–1825)

Schilder en koopman

Zuid 1-09-04 • Kerkboek 699

De vader van Böhnisch, Johann, werd geboren in Zauchtenthal, Moravië, de plaats vanwaar de eerste moravische vluchtelingen afkomstig waren, die de stichters werden van Herrnhut. Velen bleven echter niet in Herrnhut wonen, maar trokken verder. Zo ook Johann Böhnisch. Zijn zoon Christian Ludwig werd in 1779 in Groenland geboren, op de zendingspost Lichtenau. Vader Böhnisch sterft op de thuisreis naar Europa; Ludwig is dan drie jaar oud. Hij wordt geplaatst in het internaat van de Broedergemeente in Niesky. Kort voor zijn dertiende verjaardag beëindigde hij zijn schoolloopbaan. De moeder is niet vermogend en de zendingskas verwacht dat de kostganger zijn eigen brood verdient. In de school is men echter attent geworden op zijn teken- en schildertalent. Daarom begint hij een vijfjarige opleiding als lakschilder van blik en dienbladen. In 1801 krijgt hij toestemming om in het Broederhuis te Berlijn te gaan wonen. Hij vindt werk in de beroemde lakkerij van Stobwasser, één van de leidende werkplaatsen op dit gebied in Europa. Na problemen met de leider van het Broederhuis wordt hij uit de gemeente gezet, keert echter jaren later terug, eerst naar Gnadau, dan naar Zeist (1822). Renatus Früauf, in deze jaren predikant te Zeist, en zelf ook kunstzinnig begaafd, uit zich in lovende woorden over Böhnisch’ werk. Zijn lakwerk wordt ook vandaag de dag door kenners nog zeer gewaardeerd. Bovendien bewerkte hij een reorganisatie van de handelsafdeling van het Broederhuis, die om die reden bijna een eeuw lang zijn naam heeft gedragen.

Pieter Janszoon Ewes (1757–1840)

Zeeman

Zuid 1-11-01 • Kerkboek 802

Pieter Janszoon Ewes is één van de weinige zeelui op onze Godsakker. Hij wordt geboren in een vrome doopsgezinde familie in Nes op het eiland Ameland. Zijn vader, die kapitein is, neemt de kleine Pieter op de jonge leeftijd van 8 jaar mee op de grote vaart, onder andere naar Rusland en Spanje. Voor zijn latere beroep schijnt hij in de wieg gelegd; ook Pieter wordt zeeman, en later kapitein. Hij bevaart de hele wereld, en wordt zelf ook een kind van deze – goddeloze – wereld, zoals hij schrijft. Op zijn reizen ontmoet hij telkens weer Hernhutter broeders. In Zuid-Frankrijk bijvoorbeeld is het een Deense collega die hem ernstig onderhoudt over het vloeken en zijn zielenheil. Op een latere reis spreekt hij in Emden met een broeder. Deze gesprekken bewerken in Ewes een ommekeer. Hij gaat terug naar Ameland, om voor zijn bejaarde ouders te zorgen. Na hun heengaan, komt Ewes naar Zeist, de laatste halte op zijn lange levensreis. Ewes wordt in de gemeente opgenomen en lid van het Broederkoor. Hij werkt als verkoper in de winkel van het Broederhuis. Wanneer hij op 17 september 1840 sterft, wordt zijn eigenhandige levensloop met de volgende woorden door een broeder afgerond: “Na een week bedlegerig te zijn geweest, werd de zwerver door de Heer in de haven der eeuwige rust geroepen”.

Cornelia Maria Kellermann (1773-1872)

Onderwijzeres

Noord 1-17-15 • Kerkboek 990

Sinds de dagen van Comenius hebben de scholen van de Broedergemeente een goede naam. De Broedergemeente Zeist had aan het begin van de 20e eeuw zowel meerdere scholen als internaten: de meisjesschool aan het Zusterplein, de jongensschool aan het Rond, het jongensinternaat op Broederplein 1, het meisjesinternaat in het Zusterhuis, het Kinderheim op Broederplein 11 en een internaat voor circa 15 kinderen met een verstandelijke beperking op Zusterplein 4. Na de verhuizing van dit internaat, werd het pand betrokken door het blindeninstituut Bartimeüs, dat er zowel een school als een internaat vestigde. Maar het is niet altijd bergopwaarts gegaan met onze scholen. Toen in 1817 de predikant en pedagoog Renatus Früauf naar Zeist kwam, verkeerden de Zeister scholen in een treurige toestand. De internaten waren reeds lang gesloten. Früauf durft het aan opnieuw te beginnen, met twee medewerksters: zijn dochter Ernestine en Cornelia Maria Kellermann, of Kelderman. Maria, dochter van de drost van Zeist, maakt de in haar gestelde verwachtingen waar. Het meisjesinstituut verkrijgt binnen korte tijd een uitstekende naam. Maria is daadkrachtig en bescheiden. Gedurende 30 jaar staat zij aan het hoofd van het internaat, volgens sommigen toch enkele jaren te lang. 75 jaar oud neemt zij afscheid. Wanneer Maria in haar 99e levensjaar heengaat, bericht de lokale pers over het grote medeleven van de Zeister bevolking. Haar vroegere leerlingen hadden haar evenmin vergeten; velen waren gekomen om juffrouw Kellermann de laatste eer te bewijzen.

Ludwig Wilhelm Schütz (1805–1874)

IJzer- en zinkgieter

Oost 1-12-09 • Kerkboek 1006

Op 1 juli 1871 wordt de gieterij van Ludwig Wilhelm Schütz het predikaat “Koninklijke Fabriek van Gegoten Zink- en Bronswerken” verleent. Het is het eerste bedrijf uit Zeist dat zich “koninklijk” noemen mag. Het initiatief hiertoe gaat uit van de koning zelf. Schütz komt uit de Broedergemeente Kleinwelka, Saksen. In 1834 neemt hij het metaalverwerkende bedrijf van Hermann David Höver, Broederplein 3, over. Omdat hij echter in de nabijheid van woonhuizen geen smeltoven in bedrijf kan nemen, bouwt hij een huis met werkplaats aan de Lageweg (tegenwoordig nummer 27-29). Schütz wordt één van de beste zink- en ijzergieters van Nederland. In de jaren ’80 van de 19e eeuw behoort Schütz met zijn 50 arbeiders bij de grootste werkgevers van Zeist. Naast kunstobjecten worden hier ook brandspuiten, radiatoren en vouwhekken geproduceerd. Helaas zijn er maar weinig producten van Schütz bewaard gebleven. Eén van de mooiste die nog te bezichtigen is, zijn de figuren van de Wilhelminafontein op de Grote Markt in het centrum van Gorkum. Het bekendste werk van de hand van Schütz zijn de adelaars, die sinds 1854 de bezoekers van Artis bij de ingang aan de Kerklaan begroeten. Ook op onze Godsakker kunnen we de kunstvaardigheid van Schütz bewonderen. De circa twintig grafplaten van metaal komen uit zijn werkplaats. De firma Schütz wordt in 1894 overgenomen door een concurrent uit Delft. Nog enkele jaren blijft de fabriek in Zeist in bedrijf; in 1907 wordt de productie aan de Lageweg gestopt en de werkplaats gesloten.

Ernst Christoph Martin (1805-1878)

Fabrikant van tegelkachels

Oost 1-12-06 • Kerkboek 1029

Tegelkachels waren een merkartikel in vele Broedergemeenten, in Christiansfeld (Denemarken), in Neuwied (Rijnland) – de kachelbouw van het Broederhuis bestaat ook heden nog – en natuurlijk in Zeist. Men helpt elkaar over en weer en informeert zich over grenzen heen over voorhanden kennis en personeel. Wanneer de Deen Erich Lauritzen Nörgaard slechts 5 jaar na de oprichting van zijn Zeister kachelfabriek sterft, trekt de Sileziër Ernst Christoph Martin vanuit Neuwied hierheen. Hij leidt de onderneming die naast de ijzergieterij van Schütz gelegen is, en brengt haar tot bloei. De tijd is zijn producten goed gezind. De economie floreert; menige villa die voor onze omgeving karakteristiek is, stamt uit die periode. “Zeister kachels” zijn een topmerk. Daarnaast vervaardigt de firma keramische bouwelementen, die vandaag nog hier en daar in het stadsbeeld te zien zijn, bijvoorbeeld aan de fassade van Martins woonhuis aan de Lageweg, en bij de ingang tot de Oude Algemene Begraafplaats aan de Bergweg. Ook vazen en keramische tuindecoraties behoren tot het assortiment. Met het tijdperk van de centrale verwarming begint ook de neergang van de firma Martin. Twee generaties na Ernst Christoph sluit zij de deuren. In onze kerkzaal staan nog steeds twee prachtige kachels van Martin. Ook van de kachels die de koninklijke familie liet vervaardigen voor hun paleizen Noordeinde, Soestdijk en ’t Loo, zijn nog enige bewaard gebleven, waardoor Martins Zeister tegelkachels met een zekere regelmaat op de televisie te bewonderen zijn.

Amalie Clementine Anton-Verbeek (1831-1881)

De Verbeeks – sinds generaties met Zeist verbonden

West 1-16-12 • Kerkboek 1042

De naam Verbeek mag niet ontbreken in een gids voor onze Godsakker. Jan (Zuid 1-03-01) en Pieter (Oost 1-05-04) behoren tot de stichters van de gemeente en zij hebben aan het Zusterplein de huizen met de nummers 8 en 16 gebouwd. Amalie leeft een eeuw later. Haar moeder is een geborene van Laer, ook een grote Zeister familie. Omdat haar vader Moritz luthers is, ontstaan er problemen met de Broedergemeente, wanneer zij in 1863 de Zeister ondernemer en broeder Conrad Wilhelm Anton huwt. Haar man dient de gemeente te verlaten. Later kon de affaire worden bijgelegd. Amalie wordt op 13 augustus 1868, de gedenkdag van de stichting van de Hernhutter Broedergemeente, in de gemeente opgenomen. De Antons wonen met hun kinderen aan het Broederplein. De echtgenoot van Amelie is een succesvolle ondernemer. In het dorp heeft hij een groot stuk land gekocht, tussen de naar hem vernoemde Antonlaan, Slot- , Steyn- en Weeshuislaan. Hier zet hij een moderne bandweverij op, met door stoomkracht aangedreven weefstoelen. Een paar van de huisjes, die hij aan de huidige Antonlaan voor zijn personeel liet bouwen, staan er tegenwoordig nog. Na enkele gelukkige jaren met het gezin gaat Amalie heen op de leeftijd van 50 jaar. Anton, die met hun acht kinderen achter blijft, huwt kort daarop met Amalie’s zuster Flora Verbeek (Zuid 1-19-05). De naam Verbeek komen we tegenwoordig nog tegen in de Broedergemeente in Duitsland. Ook als deze Verbeeks geen Hollands meer spreken, zijn ze zich toch van hun Zeister herkomst bewust. Regelmatig bezoeken zij de graven van hun voorouders op onze Godsakker.

Ludwig Traugott Wünsche (1820-1903)

Banketbakker, voorloper van Hotel Figi

Oost 1-14-08 • Kerkboek 1118

Er waren meerdere bakkerijen op de pleinen geweest, voordat de laatste, in het Broederhuis, in de jaren ’60 van de vorige eeuw de deuren sloot. De banketbakker Ludwig Traugott Wünsche, uit Neudietendorf, komt in het jaar 1804 naar Zeist, om hier in de bakkerij te werken. In 1850 maakt hij zich zelfstandig met een banketbakkerij op de Schippershoek, bij de kleine brug over de Schipperssloot, die de Waterigeweg met de Lageweg verbond, die toen nog een onverharde weg was. Wünsche had een goede neus voor de tijdgeest. In deze jaren trekt Zeist steeds meer toeristen aan. De locatie is ook bewust Schippershoek gekozen: niet aan de pleinen, om de rust van de broeders en zusters niet te verstoren, maar naast de haven van Ekdom, een levendige plek, waar de goederen, die over water naar Zeist worden vervoerd, overgeladen worden. Wünsche huwt in 1864 Sophia Schilling, de dochter van een Zeister nachtwaker. De zaken gaan goed, in hetzelfde jaar kan hij zijn bedrijf uitbreiden. In 1892, wanneer hij 72 jaar oud is, verpacht hij zijn zaak. Het is de Zwitserse banketbakker George Figi die in 1902, een jaar voor het heengaan van Wünsche, eigenaar wordt. Figi verhuist in 1909 met zijn restaurant naar het Rond. Het bedrijf komt in 1917 in handen van de familie Ruijs, die in de daarop volgende honderd jaar uit het voormalige koffiehuis van de Hernhutter broeder Ludwig Traugott Wünsche het grootste hotel van Zeist doet worden.

Paula Müller-Schübler (1872–1921)

Moeder van Marsmans “vriend van mijn jeugd”

Zuid 1-19-06 • Kerkboek 1183

Paula Schübler wordt in Elberfeld geboren. Zij leert de Broedergemeente kennen door haar huwelijk. Haar man is directeur van het textielbedrijf Van Wees & Weiss. De familie Müller woont in de dienstwoning aan het Broederplein, nr. 35. Hier leert de jonge Hendrik Marsman Paula Müller kennen. Hij bezoekt samen met haar zoon Arthur Lehning de school van de Broedergemeente. Hen verbindt een diepe vriendschap, die later door Lehning beschreven zal worden: “Hendrik Marsman De Vriend van mijn Jeugd”. Henny hoort als snel bij de familie. Paula Müller is een zeer ontwikkelde vrouw. Zij maakt de beide jongemannen vertrouwd met kunst en literatuur. In haar huis worden de grote Duitse klassieke dichters en schrijvers gelezen en gezamenlijk besproken. Zo legt Paula de geestelijke grondslag voor twee uitzonderlijke en zeer verschillende biografieën. Hendrik Marsman wordt een belangrijk dichter. Zijn gedicht “Herinnering aan Holland” is één van de bekendste gedichten überhaupt. Arthur Lehning ontwikkelt zich tot anarchist, socioloog, activist. Hij is mede-oprichter van het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. De ziekte en de vroege dood van de vereerde Paula Müller raken Marsman diep. Hij draagt aan haar een groot In Memoriam – gedicht op; in een vers over haar graf, roept hij in de eerste regels de bijzondere atmosfeer van onze Godsakker op:

De linden temperen het licht.
wild en bedwemelnd slaan de voorjaarsstormen
over de blinde aangezichten van de graven.
onder de donkergroene vlammen van de boomen
schemert het warme zomermiddaglicht.

Martha Amalia Voullaire (1856-1932)

Schilderes en onderwijzeres

Oost 1-18-03 • Kerkboek 1205

Martha Amalia is de dochter van Marc Voullaire en Lydia Merian. Beide ouders stammen uit oude Zwitserse Broedergemeente- families. De vader is bedrijfsleider en medeeigenaar van zeepziederij Brouwer & Zn. Martha is het vijfde van acht kinderen. Zeventien jaar oud gaat zij naar Gnadau voor een opleiding aan de kweekschool voor onderwijzeressen van de Broedergemeente. Teruggekeerd naar Zeist wordt zij in 1877 onderwijzeres aan de kleuterschool van de Broedergemeente aan Karpervijver 11. Kinderen hebben haar hart gestolen. In 1891 moet zij haar werk om gezondheidsredenen opgeven. Nog één keer neemt haar leven een volledig andere wending. Een vriendin maakt haar opmerkzaam op haar kunstzinnige gaven, en zij besluit schilderes te worden. Zij neemt deel aan de meesterklasse in Amsterdam, onder andere bij de toen alom bekende schilders Jan Veth en Maurits van der Valk. Met haar laat-impressionistische stijl heeft Martha Voullaire succes. De bewonderaars van haar kunst komen uit het hele land. Haar atelier heeft zij in het Zusterhuis. Door de schilderijen van Martha Voullaire zijn velen tot op de dag van vandaag geboeid. Ook in de 21e eeuw zijn haar werken regelmatig te zien in tentoonstellingen, of duiken bij kunstveilingen op, waar ze zeer gevraagd zijn.

Peter Martin Legêne (1885-1954)

Secretaris van het Zeister Zendingsgenootschap

Noord 2-01-05 • Kerkboek 1294

Een ervaring van bekering brengt Legêne ertoe zich aan te melden voor de zending. De jonge Deen krijgt de opdracht te helpen bij de onder Theodor Wenzel in 1901 begonnen zending onder de Hindoestanen in Suriname. Maar eerst moet hij zich daartoe voorbereiden. Hij bezoekt de zendingsschool in Niesky en gaat dan voor talenstudie naar de familie Van Zanten te Amsterdam. Met de dochter des huizes, Anna Gerarda (West 2-04-04) verlooft hij zich in 1913, niet nadat hij eerst de toestemming van de zendingsleiding heeft gevraagd en gekregen. Na enkele maanden in India, waar Peter Martin het Hindi en Urdu leert, volgt 1914 de uitzending. Hun vertrek naar Suriname wordt bemoeilijkt door het uitbreken van de Eerste wereldoorlog. De Legênes krijgen de taak een nieuwe zendingspost te bouwen in Alkmaar, aan de Commewijne. Hier stichten zij een kindertehuis: “Sukh Dhaam”, Geluksoord. Het is een thuis voor bijna 100 kinderen, en het bestaat als zodanig tot op de dag van heden. Alkmaar wordt dankzij de kring van ondersteuners en door andere medewerkers van Deense komaf de meest Deense onder de Surinaamse gemeenten. In 1930 wordt Legêne beroepen als directeur van het Zeister Zendingsgenootschap. De familie gaat wonen op het Zusterplein, in het huis nr. 18. De oorlogsjaren zijn ook voor de zending moeilijke jaren. Legêne is actief als propagandist. Hij houdt talloze lezingen in het binnen- en buitenland. Bovendien is hij een productieve schrijfer. Meer dan veertig boeken en tractaten over de Hernhutter zending heeft hij op zijn naam staan, bijvoorbeeld “Van bosnegers en roodhuiden”, “Tani, het Godenkind” en “Suriname, land mijner dromen” Zo blijft Legêne ook in Zeist een man van de zending.

Hermann Moritz Bielke (1881-1955)

Eerste zendeling onder de Javanen in Suriname

Noord 2-01-06 • Kerkboek 1297

Wanneer op 14 november 1900 in de Weeshuisschool de christelijke ”Zeister Jongelingsbond Jonathan” wordt opgericht, kiezen de aanwezigen Bielke in het bestuur. De 19-jarige voelt zich geroepen het evangelie te verkondigen, in Zeist en wereldwijd. Oud-zendeling H. Hasewinkel hoort van de zendingsplannen van de jonge Herman en geeft hem de raad: “Wie Zeister is, moet naar Suriname gaan.” Van 1902-1905 bezoekt Bielke de zendingsschool in Niesky. Vervolgens is hij drie jaar lang op Java, om de taal te leren, om dan, in 1909, als eerste zendeling onder de Javanen naar Suriname te worden uitgezonden. De Javanen waren sinds 1890 als contractarbeiders in het land gekomen. In 1911 begint Bielke met het werk op de plantage Leliëndal in Commewijne, samen met zijn vrouw Lydia Reusch (West 2- 01-08), die als dochter van een zendeling in Hongkong geboren is. Ze bouwen een kerk, stichten een school en een kindertehuis. De mensen in Leliëndal houden hen tot op de dag van heden in dankbare herinnering. In 1921 komen ze terug naar Nederland. Bielke werkt bij het Zeister zendingsgenootschap. Van 1931-1935 verblijft hij nog eenmaal in Paramaribo, dit keer als praeses van de Broedergemeente in Suriname. Gedurende de oorlogsjaren is hij predikant in de Broedergemeente Haarlem. Nadat de Zeister predikant Siebörger is opgeroepen om dienst te doen in het Duitse leger, komt Bielke, zolang dat mogelijk is, elke twee weken naar Zeist. Na de bevrijding wordt hij predikant in onze gemeente, tot hij in 1948 met emeritaat gaat en van zijn welverdiende rust genieten kan.

Pieternella Theodora Wilhelmina de Borst (1886–1962)

Zendelinge in het binnenland van Suriname

West 2-02-04 • Kerkboek 1324

Nelly, zoals zij genoemd wordt, groeit op in een eenvoudig en beschermd milieu in Den Haag. Reeds op de jonge leeftijd van 12 jaar, uit zij de wens in de zending te gaan, het liefste naar China. Van haar plannen komt eerst niets terecht. Haar vader sterft bij een tragisch ongeluk, en Nelly moet de verantwoordelijkheid op zich nemen voor haar moeder en drie jongere zusjes. Pas als zij 24 jaar oud is, kan zij weer zelf plannen smeden. Ze gaat naar Zeist, werkt enige tijd in het kinderhuis aan het Broederplein, en vervolgens een half jaar in Niesky, in het Diakonessenhuis Emmaüs van de Broedergemeente. Tenslotte wordt ze in juli 1920 uitgezonden naar Suriname, waar ze om te beginnen in het kindertehuis Saron, en in het lepra-ziekenhuis Bethesda werkt. Van 1931 tot 1934 gaat ze nog eenmaal naar Niesky voor een verdere opleiding. Haar examen als van staatswege erkend vroedvrouw legt ze af in Tübingen. Van 1935 tot 1944 verblijft Nelly in Ganzee aan de Suriname-rivier. Op deze plek, die later verzwolgen is door een stuwmeer, bevond zich het grootste zendingsstation van de Hernhutters in Suriname. Nelly heeft pionierswerk verricht. In 1944, de wereldoorlog is nog niet voorbij, moet ze om redenen van gezondheid het oerwoud verlaten. Het afscheid valt haar zwaar. Na enkele jaren werkzaamheid in het kindertehuis voor evangelisten in Paramaribo keert ze in 1947 terug naar Europa. Aan de pleinen in Zeist brengt ze haar levensavond door.

Margaretha Anna Maria Renes Boldingh (1891–1968)

Schrijfster

West 2-03-10• Kerkboek 1359

Greet brengt haar kindertijd door in Nes op Ameland, waar haar vader als huisarts werkt. Ze wordt onderwijzeres, en krijgt in 1918 een aanstelling aan de hervormde school aan de Weeshuislaan, waar zij haar toekomstige man leert kennen. Van 1930 tot 1936 verblijven zij in Indonesië. In 1940 betrekt de familie het huis nummer 8 aan het Zusterplein, waar zuster Renes-Boldingh de rest van haar leven wonen zal. Hoewel ze geen uitgesproken christelijke opvoeding heeft genoten, speelt het geloof in toenemende mate een rol in haar leven. In Zeist maakt ze als buurvrouw van het Duitse predikantenechtpaar Siebörger de moeilijke oorlogsjaren en de bevrijding mee. In onze gemeente werden de samenkomsten van 1746 tot 1945 in de Duitse taal gehouden. Wanneer in de Broedergemeente Zeist het Nederlands na de oorlog wordt ingevoerd als kerktaal, is ook een nieuw gezangboek nodig. Zr. Renes-Boldingh wordt lid van de Gezangboekcommissie, die in 1947 wordt opgericht. Gedurende 22 jaar doet de commissie haar werk. De invoering van het nieuwe gezangboek in maart 1969 vond enige weken na haar begrafenis plaats. Zr. Renes-Boldingh heeft meer dan 70 boeken geschreven, grotendeels stichtelijke belletristiek. Voor onze gemeente is vooral “Het Oude Posthuis” van belang, waarin ze het leven op de pleinen schildert, een tijd die voorbij is. De begrafenis van zr. Renes-Boldingh op 31 december 1968 is een mijlpaal voor onze Godsakker. Het is de laatste begrafenis zonder uitvaartondernemer van buiten, een begrafenis van de Broedergemeente in eigen handen.

De gedenksteen

Aan de muur rechts naast de doorgang naar het Zusterhuis is een gedenksteen aangebracht voor twee leden van de Broedergemeente Zeist die in de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen.
Paul Oscar Martin stamt uit een familie van kachelbouwers. Hij is de kleinzoon van de oprichter van de firma Martin: Ernst Christoph Martin (Oost 1-12-06). Hij was een mens met kunstzinnige aanleg, en een zeker begaafde tekenaar. In 1926 ging hij naar Indië, bleef echter met de gemeente verbonden. Hij komt in gevangenschap om.
John Otto Arkes werd eveneens in Zeist geboren, maar bracht hier slechts de eerste drie jaren van zijn leven door. Hij was ambtenaar. Toen de Duitsers Nederland bezetten, sloot hij zich aan bij het verzet. In het huis van zijn ouders in De Bilt werd hij in augustus 1944 gevangen genomen en op de leeftijd van 24 jaar in Amsterdam gefusilleerd.
Op 21 november 1948 verzamelde zich de gemeente na de dienst in de Grote Zaal op de Godsakker voor de onthulling van de plaquette. Het was Eeuwigheidszondag, de zondag waarop in vele kerken de doden herdacht worden. Dat onder de gedenksteen regelmatig verse bloemen staan, bewijst, dat Martin en Arkes tot op heden niet vergeten zijn. De gedenksteen wordt genoemd in de Lijst van Oorlogsmonumenten in Nederland. Het is een klein monument ter herinnering aan de gestorvenen, een oproep tot vrede en een appèl aan de vrijheid. De onthulling van de gedenksteen werd de gemeente aangekondigd met een vertaald vers van Benjamin Schmolck:


Mijn God, ik weet niet wáár ’k zal sterven
en welke grond mijn lichaam dekt.
Maar doe mij Uwe gunst beërven,
Als Gij mij eens ten leven wekt.